Tjitske Janssen (29) is pleegzorgbegeleider bij Timon. Ze werkt samen met Karakter aan de pilot IP+, een project rond pleegzorg voor kinderen met psychiatrische problematiek.
Wat is de grootste uitdaging in jouw baan?
“Als pleegzorgbegeleider coördineer ik de plaatsing van een kind in een pleeggezin.
Dat gebeurt altijd in overleg met alle betrokkenen: het kind zelf, de ouders, de pleegouders, maar ook bijvoorbeeld andere hulpverleners. Het is de kunst dat het kind uiteindelijk krijgt wat het van al die betrokkenen nodig heeft. Dat is een uitdaging, want je hebt met veel verschillende belangen te maken. Voor ouders en kind is dit ook een heel emotioneel proces: het is pijnlijk dat het thuis niet meer lukt.”
Waarom heb je voor deze tak van zorg gekozen?
“Tijdens mijn studie pedagogiek raakte ik gefascineerd door de pleegzorg. Ik sta heel erg achter het concept: dat je kinderen zo ‘thuis’ mogelijk laat opgroeien. Het is een vorm van hulpverlening die uiteindelijk draait om het gewone leven.
Daarnaast vind ik de complexiteit intrigerend. Je hebt te maken met kwetsbare mensen die veel hebben meegemaakt. Er is regelmatig sprake van hechtingsproblematiek en trauma. Meer dan eens gaat het om problematiek die van generatie op generatie wordt doorgegeven. Dat vraagt om systemisch werken: je moet niet op één deel focussen, maar op het geheel. Puzzelen dus, maar het is mooi als het lukt.”
Wat is het idee achter de pilot Integrale Pleegzorg+?
“Met de pilot IP+ richten we ons op de plaatsing van kinderen met een psychiatrische stoornis of een vermoeden daarvan. Je wilt deze groep ook – zoveel als kan – een plek geven in een gezinssituatie. Maar dat vraagt veel. Het opvoeden van een pleegkind is sowieso al ingewikkeld. Als er dan ook nog sprake is van een serieuze stoornis in de ontwikkeling, kun je je wel voorstellen dat dit een stap te ver is voor veel pleegouders.
Daarom hebben Timon en Karakter (centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie, red.) de krachten gebundeld. In deze pilot onderzoeken we hoe deze specifieke groep kinderen – en hun ouders en pleegouders – passende ondersteuning kan krijgen. Zodat ook deze kinderen in een gezin kunnen opgroeien. Als de mogelijkheid van terugplaatsing naar huis nog niet is uitgesloten, willen we dit ook gezamenlijk zorgvuldig onderzoeken.”
Kun je schetsen hoe zo’n traject eruitziet?
“Elke situatie is anders, en dus is elk traject maatwerk. Een deel van de pilot is het werven van geschikte pleegouders. Als pleegouder moet je stevig in je schoenen staan om deze kinderen te begeleiden. Verder is de kern van elk traject dat Karakter en Timon zoveel mogelijk samen doen. Aanmelding, intake, overleg, evaluaties: we proberen dat integraal op te pakken. Zo kunnen we het kind en het gezin zo goed mogelijk begeleiden.
Om een voorbeeld te geven: mijn eerste casus was een meisje dat al in een pleeggezin woonde, maar dat suïcidaal was. We hebben haar en het gezin een jaar lang intensief ondersteund. Uiteindelijk was het toch beter dat ze naar een instelling ging. Maar de winst was dat de situatie niet escaleerde. De relatie met haar pleegouders is goed gebleven. Daardoor heeft ze nog altijd een thuis, een plek waar ze hoort. Ze gaat er nu eens per twee weken op verlof.”
Wat is – tot nu toe – het grootste leerpunt?
“We hebben vooral gemerkt dat je elkaar – als Karakter en Timon – dírect moet opzoeken bij een nieuwe casus. Het is belangrijk dat je vanaf het prille begin met elkaar optrekt. Je moet ook telkens bereid zijn om buiten je eigen kaders te denken: sámen bedenken hoe je het op een nieuwe manier kunt doen die het beste is voor het kind. Dat is een leerproces. Uiteindelijk moet deze manier van integraal werken de norm worden, en zover is het nog lang niet.”